Wijkbewoonster en medevrijwilligster bij ‘t Brierke, Thea Schoutissen, stuurde
ons een aantal verhalen over haar jeugd in Brabant. Voor velen herkenbaar,
en met een glimlach van herkenning zullen we u deze verhalen de komende
tijd presenteren. Hier de eerste bijdrage.
Missieveldje
In de tijd van de volgende anekdote (de jaren 50 van de vorige eeuw!) leek
het de traditie te zijn in Brabant dat uit elk katholiek gezin in ieder geval één
persoon naar de missie zou gaan.
Bij een vriendje van één van mijn zussen en bij ons leek dat al op te gaan. Zíj
hadden een “heeroom” en wij een “tante zuster” die allebei een roeping hadden
gehad en af en toe brieven en foto’s stuurden. Ook polsten ze soms of er
al iemand in onze gezinnen belangstelling had voor de missie.
Mijn zus en haar vriendje wilden eens een serieuze poging wagen om te bekijken
of ze er eigenlijk wel geschíkt voor waren. (Ik schat dat ze toen zo’n
jaar of tien geweest moeten zijn).
In de buurt waarin we het eerste deel van mijn jeugd hebben gesleten
(toepasselijk woord voor die periode!) hadden we een veldje vol onkruid:
brandnetels, distels, hoog gras, zuring en meer van dat soort planten. Hier en
daar werd er ook illegaal wat afval op gegooid, bij voorkeur puin. De jeugd
deed af en toe een poging om het veldje een beetje te fatsoeneren, maar
veel meer dan een klein stukje crossbaan kwam daar niet uit voort. Genoeg
rimboe over dus om je helemaal in de missie te voelen (zoals wij ons die toen
voorstelden).
De zaak werd grondig aangepakt: in een oude tas stopten ze wat eten en
drinken, spiegeltjes (waar men “ginds” erg blij mee zou zijn), pleisters, wat
jodium en een schaartje. Er werden poppen van zusjes uitgekleed en meegenomen.
De kleertjes werden apart gehouden als “geschenk voor de inboorlingen”
en ook om “de beschaving” te gaan brengen.
Uitgezwaaid door de wederzijdse familie vertrokken ze naar het onkruidveldje,
hun missieveldje. Daar aangekomen gooiden ze de naakte poppen her en
der tussen de brandnetels en het andere onkruid (waar ze dus nu in de rimboe
woonden) en gingen hen daarna “redden” en “blij maken” met de meegebrachte
spullen. Met korte broeken, T-shirts en sandalen aan baanden ze
zich een weg naar de “nederzettingen van de inboorlingen”, zich prikkend
aan brandnetels, struikelend over puin en andere troep. Het viel nog niet mee
om alle poppen terug te vinden!
Uren later kwamen ze moe en zwart terug. Vol brandnetel- en muggenbulten,
kras-sen van distels en schrammen van het puin waar ze op gevallen waren.
De poppen waren weer aangekleed en waren versierd met pleisters en jodium.
Het huilen stond de helden nader dan het lachen na deze “missieervaring”,
maar één ding wisten ze zeker: ze waren niet geschikt voor de missie!
Nú waren ze al zo toegetakeld en ze waren nog niet eens slangen, spinnen
en krokodillen tegen gekomen!

Met hún ervaring waren de andere zussen en broertjes gevrijwaard van de
dreiging “geroepen” te worden: het kostte teveel zeep en tijd om zowel de
avonturiers als de poppen en de kleren weer schoon te krijgen! En zó rijk waren
we toen zèlf ook niet! (De moderne wasmachines en douches hadden we
toen nog niet! Er werd met de hand in een houten tobbe op een wasbord gewassen
en voor de wekelijkse wasbeurt werden ketels water gekookt!)
Maar vergeleken met “de missie” was dat al een hele luxe!
Thea Schoutissen